Kerkgids 2024-2025

5 Rondom de kerk van Broek (vervolg) Bronvermelding:onderstaande tekst is overgenomen uit ‘Rondom de kerk van Broek’ door Drs M. den Admirant uitgave 2001 In een ander, ongedateerd register van de abdij is sprake van een 'capella de Babilonia in den broick'. Wanneer er voor het eerst een kapel werd gebouwd, is niet meer na te gaan. Wel mag worden aangenomen dat de muren van het nog bestaande koor (vroeger 'de oude kerk' genoemd) van de tweede helft der veertiende eeuw dateren. Aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw had 'Brouck in den lande van Huesden' veel te lijden van oorlogsgeweld. In 1507 of 1508 gingen bijna alle 30 huizen door brand verloren, slechts vier bleven er gespaard. In het jaar 1514 waren er weer 19 huizen, de pastoors- en kosterswoning niet meegerekend. De parochie telde toen 60 communicanten. Laurentius Metsius, die in 1570 Bisschop van den Bosch was geworden, begon in augustus 1571 aan een rondreis door zijn bisdom om zich op de hoogte te stellen van de situatie in de verschillende parochies. In het bijzonder had deze visitatie ten doel, dat de voorschriften welke tijdens een in mei 1571 in Den Bosch gehouden synode waren gegeven, overal zouden worden nageleefd. Om te beginnen bezocht bisschop Metsius, waarschijnlijk in gezelschap van zijn secretaris, een aantal parochies in het decanaat Heusden. Komende van Meeuwen arriveerde hij op 27 augustus om 9 uur 's morgens in Babyloniënbroek. Eerst ging de bisschop de kerk inspecteren. Hij trof er 3 geconsacreerde (gewijde) altaren aan, waarvan er een was toegewijd aan Onze Lieve Vrouwe. Blijkens het - in het Latijn gestelde- visitatierapport waren de 'sacramentalia' (de gewijde dingen) goed onderhouden. Daarentegen waren de 'corporalia' waarmee de liturgische gewaden worden bedoeld, erg vuil. De pastoor kreeg dan ook opdracht ervoor te zorgen dat ze gereinigd werden. Op de Hill, welk plaatsje tot de parochie Babyloniënbroek behoorde, stond een kleine kapel. Bij een decanale visitatie die een jaar later (1572) werd gehouden, bleek dat dit kapelletje in een erbarmelijke staat verkeerde: het portaal was door het water geheel weggeslagen en het hoogaltaar lag omvergeworpen; daarom celebreerde de pastoor de mis in de parochiekerk van Babyloniënbroek. Bisschop Metsius sprak tijdens zijn visitatie met de pastoor Henricus de Fossa, de schout Johannes Merens, en een van de Heilige Geestmeesters, Cornelius Buys. De pastoor vertelde hem dat de Heilige Geestmeesters niet de aalmoezen verdeelden al naar gelang zij schuldig waren. Ook de koster kweet zich niet behoorlijk van zijn taak: hij bestuurde de scholen niet goed, was evenmin nauwgezet in het lesgeven, en hij verwaarloosde het onderhoud van het kerkhof. Er waren eveneens aanmerkingen op de pastoor. Johannes

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=